De nieuwe hervormde gemeente was aanvankelijk zeer klein. Het gros van de bevolking mocht zich dan afgekeerd hebben van het oude geloof, het omhelsde nog niet het nieuwe. Er heerste een uitgesproken onverschilligheid ten aanzien van de godsdienst, terwijl het met de zeden eveneens te wensen overliet. Het stadsbestuur vaardigde in 1575 enige voorschriften uit ter beteugeling van de misbruiken en tot bevordering van de godsdienstzin en der goede zeden, maar of zij veel uitgewerkt hebben, is de vraag. De protestantisering zou eerst na lange tijd haar beslag krijgen. Nog in 1631 telden de Hervormden volgens hun eigen opgave niet meer dan 1300 personen. De grote vermeerdering van de gemeente, die aan het einde van de 17e eeuw nagenoeg de gehele bevolking moet hebben omvat, moet aldus na 1630 hebben plaatsgevonden. In 1797 bedraagt het aantal lidmaten rond 6900 personen, of wel een 66% van de bevolking. Het percentuele teruglopen is te wijten aan de immigratie van de meest Roomse en Lutherse buitenlanders, wier aantallen wij ook kunnen afmeten aan het ontstaan en de groei van de Roomse en Lutherse gemeenten.
Doop
De meeste christelijke kerken hadden de gewoonte een kind vrij kort na de geboorte te laten dopen.
- In protestante kerken gebeurde de doop tot enkele weken na de geboorte.
- Katholieke dopen gebeurden zo kort mogelijk na de geboorte, op de geboortedag zelf of de volgende dag. Dat hangt samen met het geloof dat ongedoopten geen toegang tot de hemel hadden.
- De doopsgezinden zijn een uitzondering hierop. Zij kennen de volwassendoop, rond het twintigste levensjaar.
De rooms-katholieke kerk stelde in 1563 tijdens het Concilie van Trente regels voor het bijhouden van doopregisters. Drie jaar later gebeurde hetzelfde tijdens de Synode van Wesel voor de protestante kerken. Daarbij moeten we er – zeker voor de zeventiende eeuw – rekening mee houden dat katholieke kinderen (ook) in de gereformeerde kerk gedoopt werden. In Overijssel bepaalde de provinciale overheid bijvoorbeeld in 1653 dat alle kinderen – van welk gezindte ook – binnen veertien dagen na de geboorte in de gereformeerde kerk gedoopt moesten worden. Deze bepaling zal vaak ontdoken zijn. Maar we moeten het bij onderzoek naar katholieke families in het achterhoofd houden als onderzoekmogelijkheid. De Nederduitsch Gereformeerde Kerk was de bevoorrechte kerk in de Republiek (vanaf 1813 gaat men van Nederlandsch Hervormde Kerk spreken).
In het doopregister werden de dopelingen, door de priester, predikant of koster, in chronologische volgorde ingeschreven. Zo’n doopinschrijving bevat meestal de doopdatum, de namen van het kind, de ouders en de getuigen bij de doop. Soms worden nog andere gegevens vermeld, bijvoorbeeld het gehucht of de wijk waar de ouders woonden en de geboortedatum van het kind. Bij het lezen van rooms-katholieke doopregisters moeten we aanvankelijk een zekere taalbarrière overwinnen. Ze zijn in het Latijn gesteld.
Huwelijk
In 1576 besloten Schout en Schepenen, omdat velen onwillig waren in de Hervormde Kerk te trouwen, dat trouwlustigen zich op het stadhuis moesten laten registreren, dat is voor de wet in ondertrouw gaan. Het huwelijk kon vervolgens bij de hervormden door de predikant worden gesloten, bij de niet-hervormden was sluiting door burgemeesters verplicht. Aan deze regeling hebben zich de Katholieken, Doopsgezinden, Luthersen en andere niet-hervormde kerkelijke groeperingen gehouden. Het eerste officiële huwelijk dat in het oude stadhuis op de Grote Markt is gesloten, dateert van 16 december 1576. Locatie: de raadkamer. De hoofdbron van de registers zijn de ‘gerechten van Schiedam’, wat we nu de rechtbank zouden noemen. ‘Trouwen voor het gerecht’ was de enige optie voor een rechtsgeldig huwelijk voor wie geen lidmaat was van de Nederduitsche gereformeerde gemeente (toen de enige officieel toegestane religie).
Begraven
In de zeventiende eeuw kon men in Schiedam op twee plaatsen begraven worden. Het verschil zat, zoals ook tijdens het leven, tussen arm en rijk. Armen en minder vermogenden werden op het op het kerkhof begraven. Ook kon men in de kerk, de Grote- of Sint Janskerk, worden begraven, maar een kerkgraf was niet goedkoop. Aan de ontbindingsgeur die dat moet hebben opgeleverd hebben we de uitdrukking ‘rijke stinkerd’ te danken…
Pleinen met grave
Het verhuren of verkopen van de diverse graven in de Grote Kerk werd gedaan door het college van kerkmeesters. De kerk had men onderverdeeld in de middel-, de noord- en de zuidkerk, die, omdat die later was aangebouwd, nog lang de ‘nieuwkerk’ werd genoemd. Ook op het vroegere priesterkoor en de ruimten ten noorden en ten zuiden daarvan werd begraven Deze zes ruimten werden weer op hun beurt onderverdeeld in pleinen, en een plein bestond uit hoogstens veertien plekken in één rij graven.
LEES MEER OVER